Kort verhaal: Dromen door de tijd

Een paar maanden geleden heb ik een kort verhaal geschreven voor een verhalenwedstrijd met als thema tijdrijzen. Helaas ben ik uiteindelijk niet bij de beste 20 gekomen die uiteindelijk in een boek zouden worden gepubliceerd. Maar natuurlijk wil ik hem jullie niet onthouden en dus publiceer ik hem nu exclusief op mijn site! Veel leesplezier!

Dromen door de tijd

Met een doffe plof laat ik me op mijn bed vallen. Het heerlijke gevoel van het moment wanneer mijn hoofd in contact komt met die heerlijke zachte, koele kussens. Het was weer een drukke dag. Hard werken voor weinig geld, iedereen moest wat van mij en ik had geen moment rust. Maar nu wel. Mijn ogen worden steeds zwaarder en het duurt niet lang voordat ze gesloten zijn.

Ik open mijn ogen en ben in een compleet andere wereld. Het is voor mij elke keer weer een vraag waar ik terecht kom. Ik kan het niet sturen. Ik neem de kamer eens goed in me op. Mijn moderne slaapkamer heeft plaats gemaakt voor een houten hutje. Het houten bed waarop ik zojuist wakker ben geworden staat in dezelfde ruimte als een kleine houten eettafel met twee gammele stoelen. In de hoek van de kamer liggen wat oude potten en pannen en naast mijn bed liggen wat oude kledingstukken. Ik loop naar het gat in de muur toe wat dienst doet als raam. Buiten zijn tientallen mannen en vrouwen al hard aan het werk terwijl hun kinderen er gillend en lachend daar tussendoor aan het rennen zijn. Ik ruik de zilte geur van de zee en terwijl ik over de hoofden van de mensen heen kijk, zie ik nog net de masten van iets wat een enorm schip moet zijn. Terwijl ik probeer te bedenken waar en vooral wanneer ik ben, lopen er twee potige mannen langs met schilden en zwaarden in hun handen en imposante helmen met grote hoorns op hun hoofd. Opeens valt het kwartje. Ik zit in het Noord-Europa van de vroege middeleeuwen. Het tijdperk van de Vikingen!
Vluchtig pak ik de kleding van de grond, kleed me aan en loop naar buiten. Overal om me heen zijn mensen aan het werk. Vrouwen die boven een vuurtje aan het koken zijn. De heerlijke etensgeuren die mij tegemoet komen worden al snel verdreven door de vieze indringende zweetlucht van een groep mannen die zware kratten richting het strand brengen. Ik loop op gepaste afstand achter het groepje mannen aan. De krijsende zeemeeuwen verraden al dat we de zee naderen nog voordat ik hem zie. Aan de kust liggen enkele sloepen en in de verte ligt een gigantisch schip voor anker, met daar achter tientallen wat kleinere schepen. Opeens draait één van de mannen zich naar mij om. Hij is misschien maar 1.60 meter lang, maar zijn stoere uitstraling en volle bruine baard doen hem bijna drie meter lang lijken. Hij roept wat in een taal die ik eerst niet kan plaatsen. Maar dit zou waarschijnlijk Oud-IJslands moeten zijn. De taal van de Vikingen. Opeens draaien de andere Noormannen zich ook om en kijken mij stuk voor stuk dreigend in de ogen aan. Ik keer me snel om, om het op een lopen te zetten, maar na één stap bots ik tegen iets op wat wel een blok beton lijkt. Maar dit blok beton beweegt en maakt geluid. Als ik langzaam overeind probeer te krabbelen voorkomt een sterke voet op mijn buik dat ik ook maar een centimeter in beweging kan komen. Opnieuw wat woorden in die onbegrijpelijke taal. De andere Noormannen zijn inmiddels dichterbij gekomen. Ik krijg bijna geen lucht door de voet die op mijn buik rust. Eindelijk! Mijn buik is van die voet verlost. Terwijl ik nog naar adem aan het happen ben, word ik door twee man sterk omhoog gehesen. Ik kom oog in oog te staan met mijn belager. Opnieuw wat onduidelijk gebrabbel. Maar één woord kan ik hier wel uit halen. Na enkele zinnen hoor ik iets dat klinkt als “Knut.”
Met grof geweld worden mijn armen op mijn rug gebonden en word ik in één van de sloepen gezet. Bij mij komt een handje vol Vikingen zitten. Ik krijg een blinddoek om. Ik kan geen kant op. Zeker niet wanneer ik de sloep voel schommelen en we in rap tempo het vasteland verlaten.

Als mijn ogen aan het donker zijn gewend kijk ik eens goed om me heen. Ik zit onder in het ruim van het schip. Ik zit in een kaal hok met tralies er voor. Als ik daar doorheen kijk zie ik grote vaten en kratten vol met voedsel, drank en munitie. Het moge duidelijk zijn dat ze zeer binnenkort gaan uitvaren. Die conclusie wordt versterkt door de bedrijvigheid en lawaai die ik boven mij hoor en de mannen die zo nu en dan binnen komen lopen. Enkele druppels zweet glijden over mijn rug langzaam naar beneden. Puur angstzweet. In deze tijd waren tochten over zee zeker niet zonder gevaar. Tijdens mijn vorige reizen heb ik al in veel benauwde situaties gezeten. En ik ben meer dan eens gewaarschuwd. Alles wat er hier met mij gebeurd heeft ook effect op mijn lichaam in de eenentwintigste eeuw.
“Goed, Jesse, verman je. Kijk om je heen, wat hoor, voel en zie je?!” Net als ik de focus weet terug te krijgen voel ik dat we in beweging komen. Het schip schommelt hevig en enkele kratten beginnen behoorlijk te rammelen. We zijn vertrokken. De open zee op.
Na iets wat uren lijkt te duren komen er twee brede, gespierde zeelieden binnen gelopen. Pas op het moment dat ze wat dichterbij komen, valt het mij op dat ze als twee lijfwachten een wat slanke, jongeman van amper twintig jaar afschermen. Ondanks zijn jonge leeftijd komt hij oud en zelfverzekerd over, alsof hij in zijn jonge leven al heel wat heeft meegemaakt. Dit is duidelijk zo’n man waarmee je geen ruzie moet krijgen. De twee lijfwachten stellen zich ieder op gepaste afstand achter de jongen op terwijl hij de deur van mijn cel opent en vlak voor mij komt staan. Weer dat gekke taaltje. In mijn beste Engels probeer ik uit te leggen dat ik hem niet versta. Dat was een kapitale fout. Als één man trekken beide kleerkasten achter de man twee levensgrote zwaarden tevoorschijn die ze op mij richten. De jongeman blijft rustig en beheerst, maar zijn blik staat op onweer. Hij zegt in gebroken middeleeuws Engels iets wat verdacht veel lijkt op “English spy?” Ik weet bijna niet wat ik moet zeggen, behalve: ”No, no, I’m Dutch. I’m from the future" wat natuurlijk belachelijk klinkt. Wie zou mij geloven? Als ze me überhaupt al begrijpen. De man weet ook niet wat hij met mij aan moet, haalt zijn schouders op, zegt wat tegen zijn bewakers en loopt zonder verder wat te zeggen weg. Voordat de bewakers de deur weer sluiten gooit één van de mannen me iets toe wat nog het meest lijkt op een stuk droog brood dat al vijf dagen op het schip heeft gelegen en zet de ander een kom water neer. Een goed teken, dat betekent dus dat ze nog niet van plan zijn me te doden. Voorlopig.

Vele dagen gaan voorbij. Ik verlies alle besef van tijd. Ik weet dat de tijd hier anders werkt. Ik kan soms wel jaren weg zijn en vervolgens in mijn bed wakker worden om er achter te komen dat er slechts één nacht voorbij is gegaan. Het enige waar ik me aan vast kan houden is dat er regelmatig een zwijgzame Viking binnenkomt om me wat smakeloos eten met een verse kom water komt brengen en de schaal waarop ik mijn behoefte moet doen te verschonen. Ik begin al een aardige baard te krijgen. Bijna net zo ruw en vol als die van mijn gastheren op dit schip. De Jongeman heb ik niet meer gezien. Wat is hun plan? Wat staat er met mij te gebeuren? De onzekerheid, de eenzaamheid, het maakt me langzaam aan gek.
Op een dag komt een Viking die ik niet eerder hier nog gezien heb me voorzien van mijn dagelijkse portie water en voedsel. Bij het weglopen valt er iets uit de zak van de vodden wat door moet gaan voor zijn kleding. Zodra hij weg is, steek ik mijn hand door de tralies om het te pakken. Het is een vergeeld stukje oud soort papier vol met lijnen en tekens. In de hoek kan ik nog net een stukje van een plaatsnaam lezen; "…langdon", er begint bij mij niet gelijk een belletje te rinkelen.
De tijd verstrijkt verder. Soms liggen we stil in één of andere haven. Dan hoor ik uren en soms zelfs dagenlang geschreeuw, kanonschoten en ander lawaai aan de andere kant van de dunne muren. En daarna volgt vrijwel altijd een feest met luid, dronken gezang. Soms komt er dan een man naar mijn eenpersoonskamertje die het leuk vindt mij te bespotten, uit te dagen of zelfs te slaan of te schoppen. Heel af en toe krijg ik in de ruimte naast mij gezelschap. Maar de in verscheurde, rode uniform geklede heren die er bijna altijd meer dood dan levend uitzien, blijven nooit lang. Na vele weken, misschien wel maanden, wanneer ik de moed al lang heb opgegeven dat ik hier ooit nog levend weg kom, word ik vroeg in de ochtend gewekt door een paar buitenzinnige Vikingen met een grote pul bier in hun hand en luid zingend. Ik veeg de slaap uit mijn ogen. “Daar gaan we weer” denk ik hardop. Maar tot mijn verbazing slepen ze me mee naar buiten. Niet hardhandig, maar gewoon aan mijn hand, alsof ik hun vriend ben en ze me niet al die tijd als stront behandeld hebben. Mijn voeten kunnen me amper dragen na al die tijd op een paar vierkante meter. Natuurlijk heb ik in mijn cel enkele oefeningen gedaan die ik me nog kan herinneren uit de sportschool, maar dat is anders dan nu opeens vanaf de boot naar het vasteland zelfstandig te moeten lopen. Eenmaal op het vasteland zak ik bijna ineen. We lopen, of in mijn geval strompelen, zo verder. Ik tussen de twee mannen in. Naarmate we steeds verder lopen moeten we al slalommend om de lijken heen lopen. De straten zien rood van het bloed. Ik herken enkele Vikingen die ik eerder ontmoette aan boord van het schip. Maar de overgrote meerderheid hebben harnassen of weer die herkenbare rode uniformen aan. De meesten hebben amper de leeftijd van twintig jaar bereikt. In de verte zie ik enkele mannen een Britse vlag naar beneden halen. Eindelijk vallen alle puzzelstukjes in elkaar. In mijn hoofd som ik de feitjes op die ik vroeger met geschiedenisles geleerd heb.
De jongeman aan het begin van onze reis was Knoet de Grote. In het jaar 1016 veroverde hij op eenentwintig jarige leeftijd definitief Engeland en werd hij niet alleen koning van Denemarken, maar ook van Engeland. Het bloedbad dat we nu doorkruisen moeten de restanten zijn van de slag bij Ashingdon. Of de Vikingen al zijn doorgedrongen tot in Ashingdon of dit pas het begin is om later verder op te stomen is voor mij nu nog onduidelijk. Later zouden Knoet en zijn machtige Vikingenleger ook nog Noorwegen veroveren om niet veel later in Engeland in het jaar 1035 te overlijden.

Eenmaal in het dorp word ik opgeknapt en in een gammele koets, voortgetrokken door enkele grote paarden, gezet. Waarschijnlijk geplunderd van de Britten. Naast en tegenover mij krijg ik gezelschap van vier zwaar aangeschoten Vikingen. Ik ga zowat over mijn nek van de mengelmoes van geuren van alcohol, opgedroogd zweet en gestold bloed. Terwijl ik mijn adem in probeer te houden om mezelf te beschermen tegen de geuren, brengt de koetsier de koets aan het rijden.
Later komen we aan in wat onmiskenbaar Ashingdon moet zijn. Als we aankomen zijn een aantal mannen de gevallen slachtoffers al aan het verzamelen. Ik zie zelfs een priester tussen de doden rondlopen en opeens herinner ik me dat Knoet niet alleen koning en Viking was maar ook erg goed bevriend met de Romeinse kerk.
Ik word de koets uit begeleid, naar het dorpsplein waar al een podium staat. Ik word in het aangrenzende gebouw in een lege kamer gezet.
Na enkele uren word ik opgehaald. Het plein is inmiddels volgestroomd met een enorme mensenmassa. Op het podium staan al drie sjiek geklede mannen met ieder een eigen bewaker. Het is wel duidelijk dat dit Britse hoge heren zijn die het vechten en harde werk aan de armere lieden hebben overgelaten. Sommige dingen zijn nu eenmaal van alle tijden. Voor de drie mannen staat een enorme galg met vier stroppen. Op het moment dat het besef komt wat ze van plan zijn begin ik mezelf proberen los te wringen, maar ik maak geen schijn van kans tegen de sterke Noorman die mij vasthoudt. Zeker niet nu ik zo ondervoed en uitgeput ben. De vierde, nog lege plek, is voor mij en ik word gedwongen om daar plaats te nemen. Uit een deurtje achter het podium komt de jongeman van de eerste dag, Knoet weet ik nu, tevoorschijn gelopen. Een luid gejuich vanuit de menigte. Ook hij is niet helemaal ongehavend uit de strijd gekomen. Maar als hij het podium opklimt heeft hij een grijns van oor tot oor. Hij begint te speechen. Opnieuw een woord wat weer verdacht veel lijkt op het Engelse woord “spy” en als hij klaar is juicht het publiek als nooit tevoren en doet hij uiteindelijk een stap opzij.
De eerste man wordt naar voren geduwd. Er komt een grote Viking het podium opgelopen. Zijn armen zijn bijna net zo breed als mijn volledige, vermagerde lichaam. De beul. De eerste Brit wordt onder de strop gezet. Het publiek houdt als één man de adem in. De nieuwkomer zorgt dat het touw goed om de nek van de arme man vast zit. Ik durf niet te kijken en hou mijn ogen stijf dicht. Ik ben zo duizelig dat ik zowat door mijn benen zak. Opeens hoor ik het geklepper van een luikje in het podium dat opengaat gevolgd door een zachte knak van een nek die breekt. Opnieuw een luid gejuich. Niet veel later wordt dit ritueel herhaald. Maar voordat de derde man aan de beurt is, hoor ik de stem van Knoet weer, gevolgd door luide voetstappen op het hout. Mijn bewaker zet een stap achteruit. Knoet pakt mijn hoofd stevig vast en drukt mijn hoofd omhoog en dwingt me te kijken naar de man naast mij. Ik knijp mijn ogen dicht en als antwoord daarop krijg ik een harde trap in mijn knieholte. Ik schreeuw mijn longen uit mijn lijf en open mijn ogen. Op dat moment geeft Knoet een klein knikje naar de beul en laat deze het luikje onder het podium klapperend opengaan. De man hangt daar nog wat na te spartelen voordat hij uiteindelijk zijn laatste adem uitblaast. Terwijl ik naar de drie dode mannen, bungelend aan een touwtje, kijk houd ik het niet meer en gooi ik de weinige inhoud van mijn maag over het houten podium. Een deel daarvan belandt vlak voor de voeten van Knoet. Het publiek giert het uit. Knoet veegt wat stukjes half verteerd eten van zijn schoenen en met een brede grijns op zijn gezicht spreekt hij twee woorden. Ik hoef geen Oudijslands te spreken om te snappen wat hij zegt. “Hang hem op.” Mijn bewaker dwingt me naar de galg. Elke stap lijkt wel een uur te duren. Uiteindelijk sta ik daar. Dit was het dan, zo kom ik aan mijn einde. In de vroege middeleeuwen op een plein in een Engels dorp. Grote handen brengen het dikke touw rond mijn nek. Het touw snijdt lichtjes in mijn keel wanneer deze strak wordt aangetrokken. De beul loopt richting de hendel die mijn doodvonnis zal betekenen. Als hij deze hendel overhaalt zal het luik open gaan en is het gedaan met mij. In de verte hoor ik opeens een “piep” maar ik besteed er verder geen aandacht aan. De hendel wordt overgehaald. Mijn leven flitst aan mij voorbij. Mijn moeder, mijn vrienden, mijn katten… De hendel is al bijna op het eind. Het luik gaat open…

“Piep, piep, piep…” Badend in het zweet zit ik rechtop in mijn bed. Mijn zachte, warme bedje in mijn ruime, stevige slaapkamer op de eerste verdieping. Geen gammele hutjes of schommelend schip. Dat was op het nippertje. Net op tijd gewekt. Ik druk de wekker uit en zie dat het al half acht in de ochtend is. Buiten fluiten de vogeltjes boven het geluid van het drukke ochtendverkeer uit. Ceasar springt direct bij me op bed zodra hij doorheeft dat ik wakker ben. Ik geef de lieve, grote kater een aai over zijn kopje. Ondertussen vervloek ik het moment dat ik als zestienjarige, naïeve jongen in aanraking kwam met Klaas Vaak, al noemt hij zichzelf liever De Zandman. Niet de Klaas Vaak die je misschien wel kent uit de kinderverhalen. Nee dit is de echte Klaas Vaak. Een manipulatieve God van de dromen die zijn eigen regels heeft. In ruil om zijn bestaan en identiteit geheim te houden gaf hij mij een "gift", voortaan zou ik via mijn dromen door de tijd kunnen reizen. Dankbaar nam ik zijn cadeau in ruil voor mijn discretie aan. In het begin was dit nog wel leuk. Ik heb iconische personen uit de geschiedenis kunnen ontmoeten en zelfs nog een keer op bezoek bij Oma kunnen gaan. Maar al snel werden de dromen duisterder. Ik kwam in vele oorlogen en natuurrampen terecht. En zoals De Zandman mij waarschuwde: verwondingen die ik in het verleden oploop, neem ik mee terug naar het heden. De rode striemen in mijn nek, pijnlijke benen en vele blauwe plekken van mijn laatste avontuur zijn hier het bewijs van. Ik heb De Zandman nadien nooit meer gezien. Maar de dromen bleven. Zelfs nu nog, negentien jaar later. Straks ga ik gewoon weer mijn leven leiden. Een hele dag op kantoor en als ik ’s avonds thuis kom koken, eten en TV kijken. Dan zal ik opnieuw uitgeput op mijn bed neerploffen. Nu maar hopen dat ik die nacht ook weer zal overleven.

Auteur: Jesse Ruiter
Datum: 17 april 2023
Afbeelding: Ter illustratie, genomen op 14 augustus 2022  in het Fotevikenmuseum te Holviken, Zweden door Jesse Ruiter.

Reageer



Copyright 2023 JR Design & Photography ©  All Rights Reserved